Het doel van drie speler schaak
De eerste speler die de koning vangt (schaakmat), heeft gewonnen. Schaakmat is een aangevallen koning die niet meer kan ontsnappen aan de aanval binnen 1 speelbeurt. Schaak is wanneer de koning aangevallen is, en dit moet altijd worden opgeheven binnen 1 speelbeurt.
Een partij beginnen
Aan het begin van het spel is het schaakbord zo ingedeeld dat elke speler het witte (of lichte) vierkant in de rechteronderkant heeft. De schaakstukken worden vervolgens elke keer op dezelfde manier gerangschikt. De tweede rij is gevuld met pionnen. De torens gaan in de hoeken, dan de paarden, dan de lopers. De dame staat altijd op de linkerhelft en de koning op de rechterhelft.
De speler met de witte stukken gaat altijd eerst. Daarna gaat de beurt met de klok mee.
De loop van de schaakstukken
Elk van de 6 schaakstukken beweegt anders. Stukken kunnen niet door andere stukken bewegen (hoewel het paard wel over andere stukken kan springen). In de volgende voorbeelden laten cirkels de stukken zien die genomen kunnen worden. Groen - waar het stuk kan bewegen en paars - welke stukken je weg blokkeren.
De koning De koning kan maar één veld in elke richting verplaatsen - op, neer, opzij en diagonaal. De koning mag zichzelf nooit laten aanvallen (schaak zetten). |
|
De dame De dame kan in elke rechte richting bewegen - vooruit, achteruit, zijwaarts of diagonaal - voor zover mogelijk zolang ze niet door haar eigen stukken beweegt. En, net als bij alle stukken, als de dame een stuk van een tegenstander slaat, is haar zet voorbij. |
|
De toren
De toren kan in elke rechte richting bewegen - vooruit, achteruit, of zijwaarts - voor zover mogelijk zolang hij niet door zijn eigen stukken beweegt. En, net als bij alle stukken, als de toren een stuk van een tegenstander slaat, is zijn zet voorbij. |
|
De loper
De loper kan in elke schuine richting bewegen - voor zover mogelijk zolang hij niet door zijn eigen stukken beweegt. En, net als bij alle stukken, als de loper een stuk van een tegenstander slaat, is zijn zet voorbij. |
|
Het paard Het paard verplaatst zich op twee velden in één richting, en dan nog een veld schuin in dezelfde richting schuin, net zoals de vorm van een "L". Paarden zijn ook de enige stukken die over andere stukken heen kunnen springen. |
|
De pion
Pionnen gaan naar voren, maar slaan diagonaal. Pionnen kunnen slechts één veld tegelijk vooruit bewegen, behalve hun allereerste zet wanneer ze twee velden vooruit kunnen gaan. Pionnen kunnen slechts één veld diagonaal vooruit slaan. Ze kunnen nooit achteruit bewegen of slaan. |
Speciale regels
Promotie
Als een pion de andere kant van het bord bereikt, wordt het een ander schaakstuk (promotie genoemd). Een pion kan worden gepromoveerd tot een willekeurig stuk, behalve een koning.
En Passant
Als een pion tijdens de eerste zet twee velden vooruit zet, dan mag een pion van de tegenstander die naast de gezette pion staat hem slaan, alsof hij maar 1 veld gezet heeft. Deze speciale zet moet in dezelfde speelbeurt gebeuren.
Rokeren
Als een speler aan de beurt is, mag hij zijn koning twee velden naar een kant verplaatsen en vervolgens de toren over de koning aan de andere kant plaatsen. Dit mag alleen als:
- de koning nog niet bewogen heeft
- de toren nog niet bewogen heeft
- er mag geen stuk tussen de koning en de toren staan
- de koning mag niet schaak staan of komen te staan